Na het ontbijt fiets ik met de echtgenoot naar de bakker om onze
bestelling op te halen. Het is goede lichaamsbeweging en dan is er
ook weer brood voor een week. Onze vriezer is daarvoor net groot
genoeg. Het is nog vroeg, maar toch zijn er al wat mensen op straat,
lopend, joggend, maar ook fietsend. We zeilen er met een grote boog
omheen. De meesten groeten vriendelijk, de gezichten van anderen
staan strak en onleesbaar. Zijn ze boos? Ongelukkig? Misschien leden
ze net een groot verlies, of zoals die man in de krant vandaag, beide
ouders in twee dagen? Het is onwerkelijk. In de bakkerij mogen er
maar twee mensen tegelijkertijd binnen. De kassa is afgeschermd door
een inderhaast opgerichte barrière van hout en plastic. Er staat een
pompje met ontsmettingsmiddel naast het bancontacttoestel. Ik toets
de code in met de mouw van mijn trui, een nieuwe, reeds ingesleten
gewoonte.
Op
de terugweg zien we een oudere man in pyjama en peignoir over zijn
oprit naar de auto schuifelen. De peignoir is geruit. Hij torst een
bak met lege waterflessen. Een bezoek naar de supermarkt staat daar
blijkbaar op de planning. Mensen in peignoir op hun oprit, het heeft
iets aandoenlijks en huiselijks, iets kwetsbaars en tegelijk
vertrouwd. Het roept in mij een ontroering op die met niets te
vergelijken valt. De echtgenoot fietst fluks de heuvel op, hij
zonder, ik met elektrische fiets. We fietsen op een eenzame brug. De
werkzaamheden aan het grote mastodont dat zoveel land heeft
ingepalmd, liggen nu stil. De natuur neemt het terrein, dat voorlopig
nog uit onregelmatige heuvels van aarde en zand bestaat, meter voor
meter weer over. Er vliegen vogels af en aan, nestelen is een drang
die zich niet laat onderdrukken.
Thuis
zit de ochtendkrant in de bus en bij de tweede kop koffie wordt er in
stilte gelezen. De muziek van een Ierse cd staat op in de
achtergrond. 'Weet je nog,' zeg ik. 'We kochten die in Ierland, toen
we samen drie dagen naar Cork reisden.' Dat lijkt miljoenen jaren
geleden, maar het zijn er twintig. We herinneren ons de bed and
breakfast, met het Ierse ontbijt, de uitstapjes naar kastelen en
ruïnes, het kussen van de steen van Blarney, de afternoon tea
en de vele Murphy's 's avonds in de plaatselijke pub. Ik
leerde wat Iers, wat een prachtige taal is dat. Het enige wat ik me
nog herinner is slan leat, zoveel als proost, maar
misschien is er nog tijd in dit leven om de taal toch nog te leren,
wie weet? We zeggen wat we toen ook zeiden, toen we weer terug in
België waren, dat we toch eens terug moesten gaan, dat het daar
prachtig was met die glooiende groene heuvels, de kleine baai waar we
een prawn sandwich aten en uitkeken over een diepblauwe
oceaan, waar de vissers op dat moment bezig waren de garnalen voor de
volgende dag uit de zee te vissen.
De
vogels fluiten al dagen veel meer dan anders.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten