dinsdag 31 maart 2020

Place du soleil


Bij het ontbijt was er onenigheid. Vier muren en daarbinnen vier verschillende karakters, dat botst vaker dan het klinkt. De discussie gaat over pietluttigheden. Hoe groter de problemen buiten het huis, hoe kleiner de akkefietjes waar we over struikelen. De media staan bol van de tips van hoe we deze plotse gedwongen nabijheid dienen aan te pakken. Meningen van dokters, zelfhulpgoeroes, psychiaters en ministers zijn nooit veraf. Werk thuis, blijf in uw kot, zing een lied op je balkon, krijt een boodschap op je dak, stuur filmpjes van hoe je de tijd doodt naar de televisie, lees een miljoen boeken, of luister naar verhalen, ga wandelen, lopen of fietsen, hou afstand, sla een praatje met een buur of wildvreemde - maar hou afstand. Dwingend zijn ze, de stemmen die op ons afkomen, zelfs in onze gedwongen seclusie. Ze stemmen mij droef en hoopvol tegelijk.

In de afgelegen villa in Fiesole in het verhaal van de Decamerone werden in het weekeinde geen verhalen verteld. Op zaterdag maakten de dames werk van hun toilet en zondag was waarschijnlijk rustdag. Wat een vreemde tijd moet het geweest zijn; het normale afgewisseld met het abnormale. De angst, die tijdens de week op een afstand werd gehouden door elkaar verhalen te vertellen. De buitenwereld zo goed als verdwenen. Niets leidt ons zo goed af als een verhaal; een andere wereld om de echte te vergeten. Het is dansen op een wankel evenwicht, het vinden van rust en het binnenlaten van net genoeg informatie om gerustgesteld te worden. En altijd maar weer die vraag: hoe lang gaat het duren?

Het lijkt de vasten wel. We tellen af naar het einde van de paasvakantie. Mopjes over de zomertijd die dit weekend is ingegaan, zijn niet van de lucht. Dat we maar beter kunnen doorspoelen naar juli, als we dan toch aan het prutsen zijn met de tijd. De parasol staat al open op het terras, als krakende voorbode van betere tijden. De zomer en hoe die eruit zal zien, lijkt nog veel te veraf. De reisplannen zijn voorlopig opgeborgen. De koffers komen nog lang niet van de zolder af. Zou dit zo lang duren, dat zij meters stof vergaren, dat ons binnenblijven onze laatste halte wordt? Ik weet dat ik overdrijf, maar toch zie ik onze vier geraamtes al rond de tafel zitten, een spelletje half vergane Unokaarten in de hand.

Natuurlijk is dit geen realistisch scenario. Wetenschappers en virologen, met de politici in hun kielzog, trekken en sleuren aan het beest, de val is bijna gesloten, het duurt nu niet meer lang. Hebben we het onder controle? Van geen kanten, volgens mij. Maar we overwinnen dit, natuurlijk doen we dat. We zijn toch mensen, hybris is ons dus niet vreemd. Ook hier zullen we ons meten met de goden en onze sterfelijkheid tarten. Dus verzamelen we dozen vol informatie om archieven mee op te vullen en gaan we een gevecht aan met de vergetelheid, die corona heet.

Onze zorgenden worden komende week zwaar op de proef gesteld.


maandag 30 maart 2020

Der naturen bloeme


In het gezicht van mijn dochter herken ik mijn moeder, maar tegelijkertijd ook haar vader. Het is vreemd hoe onze lichamen werken. Hoe de natuur functioneert. Het is ook merkwaardig hoe zo'n virus te werk gaat. Het wordt door virologen in de media uitgebreid toegelicht en bijna vermenselijkt. Wetenschappers vechten ertegen, maar hebben er tegelijkertijd ontzag voor, een fascinatie waar ze niets aan kunnen doen, die sterker is dan hen zelf. Het is de passie die we soms niet kunnen vatten.

In 1272 bewerkte Jacob Van Maerlant het manuscript van Thomas van Cantimpré in zijn Der naturen bloeme. Voor hem geen galante ridderverhalen, over niet-bestaande mythische wezens en heldhaftige ridders op onoverwinnelijke paarden. Dat vond hij maar niets. Literatuur moest de waarheid vertellen. Hij was niet de eerste wetenschapper, maar hij probeerde wel de wereld om zich heen te begrijpen, door haar op schrift vast te leggen. Hij legde bloemen, planten en dieren vast en ook al was zijn uitleg dubieus - een olifant vang je echt niet met naakte maagden - het was een vroege poging van registratie van iets waar wij essentieel deel van uitmaken: de natuur om ons heen.

De prachtige documentaire film The biggest little farm legt op intrigerende wijze vast dat wat wij aan het doen zijn eigenlijk consequent tegen de natuur indruist. De film is ontroerend naïef en daardoor absoluut geloofwaardig. Niets kan op tegen de kracht van de natuur en alles wat eerst een probleem leek, wordt als vanzelf weer opgelost. De Netflixserie Pandemic staat tegenwoordig in de top tien van meest bekeken series. Dat was voorspelbaar. Het gaat voornamelijk om Amerika. Ik kijk hoe een viroloog in een kippenfabriek - je kunt het met de beste wil van de wereld geen boerderij noemen - met een steriel kapje voor zijn mond de diertjes die welgeteld op ongeveer 20 vierkante centimeter zitten, een voor een oppakt en een injectie geeft tegen een bepaald virus. Miljoenen kippen in een grote fabriekshal. Koeien in een stal zonder licht en lucht. Varkens opeengepakt in veel te kleine ruimtes. Velden volgestouwd met dezelfde- met groeihormoon gestimuleerde - gewassen.

Waar is het in vredesnaam fout gelopen?

In de bijlage van de weekendkrant lees ik een artikel over John Lovelock, die overtuigd is dat we terug moeten naar een zelfregulerend systeem. Klopt het wat hij zegt, dat we de nabijheid met de natuur zijn kwijtgeraakt door massaal in steden te gaan leven? Zoals elke wetenschapper ziet hij een sprankeltje hoop gloren aan een onzichtbare einder, maar zo optimistisch ben ik niet. In mijn buurt wordt een monsterlijke grote fabriek opgetrokken. Kilometers akker en veld worden daarvoor opgeofferd. Het maakt mij allerminst blij.

De vaststellingen van de dag zijn drievoudig. Vorige week zijn de coronamaatregelen twee weken verlengd. Italië en Spanje spannen de kroon wat het aantal sterfgevallen betreft, gevolgd door Amerika, dat hard op hetzelfde lot afstevent. Maar ook: er sterven ook nog mensen door andere oorzaken.

Kunnen we eigenlijk ooit nog terug naar hoe het vroeger was?


zondag 29 maart 2020

Panache



De laatste woorden van de romantische antiheld Cyrano de Bergerac waren deze: “J’emporte malgré vous mon panache.”

Daarna sterft hij op dramatische wijze in de armen van zijn grote liefde. Het toneelstuk werd in 1897 geschreven door Edmond Rostand, die het verhaal omschrijft als een heroïsche komedie. In het vierde middelbaar zag ik de film en bleef buiten adem en met tranen in mijn ogen achter. Gerard Depardieu was de geknipte figuur om deze poëtische figuur te belichamen. Cyrano de Bergerac was een zeventiende-eeuwse schrijver, dichter en militair met een nogal groot uitgevallen neus en een diepe liefde voor zijn nichtje Roxane. Zij heeft echter alleen oog voor de jonge en knappe Christian. Die slaagt er dan weer niet in om zijn gevoelens op papier te krijgen, een gave waarover Cyrano wel beschikt. Uit naam van Christian schrijft hij Roxane brieven – en zij wordt verliefd op de schrijver ervan. Helaas beseft ze pas op het einde bij wie haar liefde echt ligt. Panache betekent zoveel als zwier. Wat een prachtige en rijke taal is het Frans toch! Sinds ik een negentiende-eeuws archief bestudeer, lees ik deze taal meer dan ooit. Het is dankzij mijn leerkracht Frans dat ik de taal zo goed meester ben – al was dat toentertijd niet meteen aan mijn punten te merken. Het woord panache is mij echter altijd bijgebleven, ook al omdat het de naam van een tijdschrift was dat wij moesten lezen.

Twee zomers geleden verbleven we bij mijn oom en tante in Zuid-Frankrijk. We reden langs zonnebloemvelden en glooiende akkers vol tarwe. De bloemen keken allemaal dezelfde kant uit; zij draaiden hun koppen sierlijk mee met de vlucht van de zon. We passeerden onooglijke ingeslapen dorpjes met poëtische namen, die ik me niet meer herinner. We bezochten het dorpje Bergerac, waar een groot standbeeld van Cyrano het typisch Franse pleintje siert; kochten wijn met zijn neus erop en aten stokbrood, zomaar uit het vuistje. Ik stelde me voor dat hij hier rondwaarde – met zwier. Het was een mooie dag en er was bijna niemand op straat, alle luiken waren dicht. Dat komt gevaarlijk dicht bij wat we nu in het straatbeeld zien.

Als we dan toch onze tijd moeten uitzitten, dan moeten we dat doen met panache. Waarom niet? We zijn allemaal zo behept met snelheid, en – een uitdrukking waar ik een hekel aan heb – van alles in het leven ‘meepikken’. Dat levert slechts een oppervlakkige ervaring op. Is het niet beter je volledig onder te dompelen in een ervaring en te leren hoe je moet kiezen? Kunnen we het dan echt allemaal hebben? Is dit niet waar zovelen ons nu op wijzen, dat deze tijden van corona ons iets moeten leren. Want waar we nu nagelbijtend de piek afwachten, beseffen we misschien nog niet ten volle dat er ook een na zal zijn. Ilja Leonard Pfeijffer schrijft in zijn column dat wij deze strijd met decorum moeten aangaan. Ik voeg daaraan toe: en met panache.

De zonnebloemen kijken nog allemaal dezelfde kant op.


zaterdag 28 maart 2020

Scent of time



Ik voel een aanhoudende drang om te bakken. Taart, cake, koekjes of zoet brood. Dingen die ruiken naar zorgeloze tijden. Marcel Proust beschreef in zijn a la recherche du temps perdu hoe de geur van madeleines hem tot diep in zijn jeugd terugbracht. Proust is bij uitstek trage literatuur en dat is - zo blijkt - Grand Hotel Europa ook. Ik lees het traagzaam, zoals ik een gebakje verorber en ontmoet om de zoveel zinnen een prachtig woord: amechtig, euvel of merite.


Bakken heb ik niet van een vreemde. Thuis werd er vaak gebakken en ook bij mijn oma kreeg ik de smaak te pakken. Mémé werd in 1927 geboren. Ze groeide op als dochter van architect Lucien De Munnynck, die in zijn vroege jaren een paar belangrijke gebouwen heeft ontworpen, zoals Villa Zonnekracht in Tiegem. Haar schooltijd was volledig Franstalig. Zij wilde graag naar de tekenschool, maar dat mocht niet. Van de wederomstuit deed ze haar laatste jaar nog een keer over en later bleek haar intellect voer te vinden in het runnen van het autocarbedrijf van bompa. Ze zocht in bakken en haken haar creatieve uitlaatklep. Wij waren twee handen op één buik. Ze duikt in al mijn verhalen voor kinderen wel ergens op. En toch vroeg ik me laatst nog af of ze dat niet jammer had gevonden, dat studeren voor haar niet was weggelegd. Voor onze generatie is het een evidentie geworden. Voor meisjes in in die tijd niet zo vanzelfsprekend. Maar daar repte ze met geen woord over. Zij maakte de keuken tot haar heiligdom, een veilige plek, waar het altijd lekker rook.

De man van het tuincentrum leverde daarnet de volgende bestelling. Niet alleen viooltjes deze keer, maar ook een eerste reeks tuinkruiden: lavendel, rozemarijn, munt, bieslook en tijm. Tijm is mijn favoriet. Er zijn ontelbaar veel soorten van. Soms doe ik naast citroenrasp ook wat tijm door de madeleines van Proust. Wat zou mémé, die zo graag omringd was door mensen, van deze beslotenheid hebben gevonden? Hoe zou zij, die zelfs de postbode elke dag van brood met soep voorzag, het verplichte afstand houden hebben ervaren? Ik kan het haar al vijf jaar niet meer vragen, maar zij behoorde wel tot de generatie die de oorlog heeft meegemaakt. Samen met haar familie vluchtte ze uit huis om de boot te nemen naar Engeland, tot mijn koppige overgrootmoeder die droom lek stak door de boot niet op te willen. Ik heb me laten vertellen dat het schip door een torpedo tot zinken is gebracht. Zij ontsnapten aan de stroom vluchtelingen door een huis binnen te lopen en langs de achterdeur weer naar buiten te gaan. Hoe de tocht terug naar huis verliep, is mij niet duidelijk. Het woord vluchtelingen krijgt er wel een andere betekenis door, we doen er goed aan bij momenten in eigen ziel te kijken. Hoe hou je afstand in een tent? Hoe voelt het om te moeten vluchten?

De geur van tijm breekt door het verstrijken van de tijd heen.




vrijdag 27 maart 2020

Alle escapisme ten spijt


Deze ochtend zak ik tijdens de ochtendwandeling met de hond door mijn enkel en val. Vallen is niet leuk, op de grond liggen nog veel minder. Maar dingen in een ander perspectief bekijken is goed en terwijl ik daar zo horizontaal lig en de hond mij meewarig aanstaart, blijft de wereld stoïcijns dezelfde. Het is zonnig en warm en lijkt wel zomer, omdat er zo weinig mensen op straat zijn. Maart lacht ons vierkant uit, denk ik, terwijl ik overeind krabbel. De hond likt mijn hand en kwispelt, alsof ze troost wil bieden. Ik spied om me heen, maar er is niemand die mijn ter-aarde-storten heeft kunnen zien. Ik mank zielig, wat me enkel meer gekwispel oplevert en dan laat ik het maar. Ik ben nog heel.

Ik heb de hond uitgelaten en dat is een geoorloofde verplaatsing buitenshuis. Ik ga niet verder dan de straat lang is en keer nu node naar mijn toren terug. Vorige nacht droomde ik dat ik Rapunzel heette en voor onbepaalde duur opgesloten zat. Als ik nog een tijdlang niet naar de kapper ga, kan ik van mijn veel te lange lokken een touwladder vlechten om mijn onvrijwillige gevangenschap te ontvluchten. Het binnen zitten eist zijn tol, escapisme is op dit moment mijn trieste lot. Deze nacht heb ik liggen hoesten. Wat als het beest al in mijn toren zit, in onzichtbaarheid verschanst? Misschien heb ik het al geïnhaleerd en zijn dit mijn laatste woorden? De hypochonder in mij roert zich onrustig.

Dochter is diep ongelukkig, want de hoodie die ze met haar klas voor het laatste jaar zou ontwerpen, zal vermoedelijk niet gedrukt kunnen worden. De klasgenoten reageren gelaten, de zoveelste teleurstelling kan hen niet meer deren. Geen eindejaarsreis naar Parijs, geen presentatie van het eindwerk en als het een beetje tegenzit – het beest valt niet te voorspellen – ook geen proclamatie. Ik zeg haar dat ze niet zo pessimistisch moet zijn en prijs me gelukkig dat gedachten onleesbaar zijn. Want hoe het verder moet na vijf april, is een groot en duister vraagteken.

Vandaag kijken we niet naar het nieuws. Als de eindeloze stroom schoolwerk gedaan is, zal er versgebakken brood zijn en gaan we als het warm genoeg blijft buiten zitten. De vuurkorf aansteken om al het dode hout weg te werken. Kijken naar zoemende bijen die dansen met de bloesems van de perzikboom. Een spelletje petanque doen. Hopen dat de koeien snel weer op de wei zullen staan en die dan weer een naam geven. Wachten tot het donkert en de poolster zoeken, of welke ster dan ook.

Zoon niest vier keer na elkaar. Iedereen kijkt met een ruk op: tijd om alarm te slaan? Quarantaine af te kondigen? Eenzame opsluiting in de bovenste kamer van de toren en een luik timmeren om af en toe een dienblad met water en brood door te geven? Tot de stem van zoon mijn gedachten doorprikt. ‘Waar liggen mijn hooikoortspillen ook alweer?’

We zuchten opgelucht en klampen ons amechtig vast aan een sprankeltje hoop.

De draaglijke donkerte van ons bestaan

Onze rek wordt op de proef gesteld, ik voel het aan veel dingen. De tweede lockdown is nog lang niet teneinde en wat daarna komt, is v...