Het is nog vroeg, nog bijna niemand op straat. De lucht ruikt
frisser, zuiverder, als ik het raam openzet. We staan op het gewone
uur van de dag op, om het ritme van de week te blijven voelen. Rond
acht uur is iedereen van het gezin aan het werk achter een pc. Zo
goed mogelijk de opdrachten van de leerkrachten maken en doorsturen.
Chatten en skypen en met klasgenoten, overleg plegen om dialogen in te
spreken. Bezig zijn, vooral niet stilvallen. Anders voelt het een
beetje aan alsof we spijbelen, toch? De hond sloft van de een naar de
ander en weet niet goed in welke ruimte ze moet blijven: in de keuken
waar ik taken nakijk, of in de huiskamer bij de zoon en de dochter.
Dan gaat ze toch maar op de drempel tussen de twee ruimtes in liggen,
loyaal aan iedereen. Stiekem wel blij met alle aandacht en de
wandelingen die - we geven het toe - veelvuldiger zijn dan anders. 's
Middags wordt er nu warm gekookt, wat de avond voor een stuk verlicht
en ook de dagelijkse klussen zijn geroutineerder dan anders.
En toch.
Er gebeurt iets
merkwaardigs op dit moment. De natuur beweegt en wij staan stil.
Gedwongen werden wij uit ons haastige leven geschud en tot staan
gebracht. We duizelen er nog steeds van en proberen te wennen aan de
onverwachte rust, die als een soort vakantie aanvoelt, maar dat
geenszins is. Om zeven uur stipt zitten we voor de televisie om de
wereld een half uurtje binnen te laten. Sinds vorige week hebben we
een digitaal abonnement op de krant. We betrappen onszelf af en toe
op een moment van verveling, dat we dan gauw proberen op te vullen
door iets nuttigs te doen, al was het maar stofzuigen. Of een restje
afwas wegwerken.
Maar toch.
Verveling blijkt
iets goeds te zijn. Dan doe ik iets wat ik anders nooit doe, zonder
er al te diep over na te denken. Vandaag loop ik bijvoorbeeld tot
helemaal achteraan in de tuin, waar een braakliggend stukje grond aan
de wei paalt. Er staat een strakke wind. De tuin is nog niet
opgeruimd, een klus die we ons altijd voornemen, maar waar we nooit
toe komen. De serre moet opgeruimd worden, de borders uitgekuist, de
moestuinbakken onkruidvrij gemaakt en hier en daar piept onkruid al
tussen de kiezels van het terras. Maar dan vliegt een koolmees
rakelings langs me heen. Ik volg hem met mijn ogen, terwijl hij vlak boven het wuivende gras van de wei scheert. Het gras lijkt
wel een zee van groen. De zee, de zee klotst voort in eindeloze
deining. Ik blijf ernaar kijken, tot ik mee dein en de tijd
verdwijnt. Ik moet denken aan Goethe, die zijn rust in Italiƫ vond,
het land waar de citroenbomen bloeien. Ik moet denken aan het
schilderij van Caspar David Friedrich. De mens voor een overweldigend
natuurlandschap.
Misschien moeten we
toch maar eens uit die ivoren toren komen - na deze barre tijden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten