Er zat een muis in huis. In mijn studeerkamer hoorde ik haar tekeer gaan
in de isolatie. Op haar kamer hoorde dochterlief haar trippelen tussen het valse
plafond. Af en toe rende ze een rondje of schoot nerveus heen en weer. Ik zag
ze voor mij, als in een tekenfilm. Aangezien de kat daar nooit komt, zetten we een
paar ouderwetse muizenvallen op zolder, met een klein stukje pure chocolade erin.
Een muis heeft zo haar standaarden om in de val gelokt te worden. Gestommel en
gevloek toen manlief de vallen op zolder installeerde. Een vinger op een
verkeerde plek en de val klapt dicht. Proefondervindelijke ervaring heet dat.
De muis roerde zich niet. Twee dagen nadien zat ze in de val. Meer bewijs van
haar bestaan (en dat van haar uitgebreide familie) hadden wij niet nodig. We
haalden er professionele hulp bij. Wat moet, moet, zegt mijn moeder altijd.
Mijn hart maakt de laatste tijd vreemde sprongen en dat heeft niets met
de lente of de zomer te maken. Het heeft een medische naam, maar die ontschiet
mij. Laten we het erop houden dat mijn hart het eentonige kloppen niet
interessant genoeg vindt en er af en toe een extra beat in stopt. ‘Niets om je
zorgen over te maken’, zegt mijn dokter. ‘Het kan door stress of door vermoeidheid
komen.’ Ik pleit schuldig: beiden zijn mijn deel. Het is onherroepelijk en al
eeuwen zo: ik probeer misschien wat veel ballen in de lucht te houden. ‘Alles
moet maar niet zo leuk of interessant zijn,’ pruttel ik tegen als dochterlief
me een strenge blik toestuurt.
Maar ik kan er niet genoeg van krijgen. Niet van kunst, niet van
archieven, niet van Goetghebuer, niet van het gidsen, niet van school en ook
niet van leuke projecten of schrijfopdrachten. En ja, de beste leerschool is nog
altijd de ondervinding. En af en toe bots ik op een muur. De perfectionist in
mezelf roert zich net zo heftig als de muis. Geen pure chocolade die dat gevoel
kan veranderen. Maar ook dat is een ervaring die ik omarm. Niet alles lukt altijd
van de eerste keer en kijk eens hoe de zon schijnt. Het is heerlijk rustig
buiten en de tuintjes groeien als kool. Opgeven? Uiteraard niet.
De hond komt op mijn voeten liggen. Ik geef haar een aai en krijg een
lik terug. Het avocadoplantje op de vensterbank volgt reikhalzend de zon en de
kat kijkt me hooghartig aan, als ik niet meteen opsta om de hor van het schuifraam
open te doen. ‘Dat kun je best zelf,’ zeg ik en de hond slaakt een diepe zucht.
De kat draait zich om en gaat zich op de tuintafel uitgebreid wassen. Ik zie
een mail binnenkomen: ik mag naar de tweede ronde voor het gidsen in een gloednieuw
museum. Mijn hart maakt een sprongetje.
Spelende kat en muis, door J. H. Dolph, (1835-1903).