De wereld draait door. Ik geef het grif toe; de dagelijkse rush was voor
de crisis groot, misschien zelfs te groot. Rennen en vliegen van hot naar her
en eigenlijk niets echt goed zien of niet kunnen stilstaan bij dingen, dat is op
de lange duur nefast voor elke feestvreugde. De nieuwe wereld moet anders
worden, maar vooral langzamer, bedachtzamer. Het wordt dus tijd dat ook in deze
blog de wereld groter wordt. We beginnen met een namiddag in de stad, waar we
al een maand of twee niet meer zijn geweest. Als je daar wekelijks gemiddeld
vijf keer rondloopt, is dat een groot verschil. Zoonlief komt bijna nooit in de
stad en daarom nam ik hem bewust mee, nu dochterlief elke week twee keer naar
school moet voor atelieropdrachten. Aangezien kunst en cultuur nu weer
toegankelijker worden en zoonlief volgend jaar de opleiding geschiedenis gaat
volgen, was de keuze snel gemaakt. Niets beters dan een namiddagje ronddwalen
in het Gravensteen. Met mondmaskers op, maar zonder audiogids. Laat die
geschiedenis maar vanzelf op ons afkomen. Het was ook niet de eerste keer dat we
dit kasteel bezochten.
We dwaalden door zalen en beklommen de stenen wenteltrappen. Ik beeld me
altijd in dat je dat met een lange middeleeuwse jurk doet en vraag me af of iemand
ooit struikelde en viel. Het steen is echt een steen en ademt de sfeer van lang
geleden, al doen de hedendaagse tekeningen van middeleeuwse scènes wat afbreuk
aan het verhaal – misschien omdat we recalcitrant de autogids niet wilden
beluisteren. Grote, bijna niet te tillen zwaarden, maliënkolders, nierdolken,
hakbijlen, maar geen goedendag, al verwachtten we die daar wel. De vergeetput
vond ik als kind al eng, daar ga ik altijd op een geruime afstand vanaf staan.
In de kapel viel het licht op ons en de rust daalde neer. Je kon de graven
bijna zien neerknielen, biddend voor het oog van de strijd, of een moeilijke politieke
beslissing, of wie weet, een pandemie die was uitgebroken. In de ruimte voor de
kapel was het heerlijk koel en we zaten daar een halfuurtje in opperste stilte.
Als je je ogen sloot, was je in de middeleeuwen – ware het niet van de slijpschijf
van renovatiewerken verderop. We lazen in meegebrachte boeken (Salinger en Nabokov)
en de wereld bleef een beetje stil hangen. De koele stenen verfristen ons
lichaam, zelfs de tijdelijke allergie van zoonlief verdween er een beetje door.
Het was het rustigste moment van de hele week, daar in die ruimte voor de kapel.
Rustiger dan de graslei, waar al het zittende volkje genadeloos werd weggewuifd door ordehandhavers. Waar je je bijna schuldig voelt als je op de hoek van de
straat staat te wachten en nog maar een blokje om wandelt. Waar argwaan en
argeloosheid elkaar afwisselen, mondmaskers je weer met de neus op de feiten drukken,
want laten we wel wezen, het is nog niet voorbij, het beest nog niet getemd.
Dat magische uurtje rust in de kapel van het Gravensteen was goud waard.