vrijdag 29 mei 2020

Gravensteen


De wereld draait door. Ik geef het grif toe; de dagelijkse rush was voor de crisis groot, misschien zelfs te groot. Rennen en vliegen van hot naar her en eigenlijk niets echt goed zien of niet kunnen stilstaan bij dingen, dat is op de lange duur nefast voor elke feestvreugde. De nieuwe wereld moet anders worden, maar vooral langzamer, bedachtzamer. Het wordt dus tijd dat ook in deze blog de wereld groter wordt. We beginnen met een namiddag in de stad, waar we al een maand of twee niet meer zijn geweest. Als je daar wekelijks gemiddeld vijf keer rondloopt, is dat een groot verschil. Zoonlief komt bijna nooit in de stad en daarom nam ik hem bewust mee, nu dochterlief elke week twee keer naar school moet voor atelieropdrachten. Aangezien kunst en cultuur nu weer toegankelijker worden en zoonlief volgend jaar de opleiding geschiedenis gaat volgen, was de keuze snel gemaakt. Niets beters dan een namiddagje ronddwalen in het Gravensteen. Met mondmaskers op, maar zonder audiogids. Laat die geschiedenis maar vanzelf op ons afkomen. Het was ook niet de eerste keer dat we dit kasteel bezochten.



We dwaalden door zalen en beklommen de stenen wenteltrappen. Ik beeld me altijd in dat je dat met een lange middeleeuwse jurk doet en vraag me af of iemand ooit struikelde en viel. Het steen is echt een steen en ademt de sfeer van lang geleden, al doen de hedendaagse tekeningen van middeleeuwse scènes wat afbreuk aan het verhaal – misschien omdat we recalcitrant de autogids niet wilden beluisteren. Grote, bijna niet te tillen zwaarden, maliënkolders, nierdolken, hakbijlen, maar geen goedendag, al verwachtten we die daar wel. De vergeetput vond ik als kind al eng, daar ga ik altijd op een geruime afstand vanaf staan. In de kapel viel het licht op ons en de rust daalde neer. Je kon de graven bijna zien neerknielen, biddend voor het oog van de strijd, of een moeilijke politieke beslissing, of wie weet, een pandemie die was uitgebroken. In de ruimte voor de kapel was het heerlijk koel en we zaten daar een halfuurtje in opperste stilte. Als je je ogen sloot, was je in de middeleeuwen – ware het niet van de slijpschijf van renovatiewerken verderop. We lazen in meegebrachte boeken (Salinger en Nabokov) en de wereld bleef een beetje stil hangen. De koele stenen verfristen ons lichaam, zelfs de tijdelijke allergie van zoonlief verdween er een beetje door. Het was het rustigste moment van de hele week, daar in die ruimte voor de kapel.



Rustiger dan de graslei, waar al het zittende volkje genadeloos werd weggewuifd door ordehandhavers. Waar je je bijna schuldig voelt als je op de hoek van de straat staat te wachten en nog maar een blokje om wandelt. Waar argwaan en argeloosheid elkaar afwisselen, mondmaskers je weer met de neus op de feiten drukken, want laten we wel wezen, het is nog niet voorbij, het beest nog niet getemd.



Dat magische uurtje rust in de kapel van het Gravensteen was goud waard.


donderdag 28 mei 2020

Als menselijkheid ons vreemd wordt


Het is lange tijd geleden dat ik de nood voelde iets op papier te zetten. Maar vandaag voelde ik die drang weer. Ik voel me als opgejaagd wild, als een prooi, gevangen in een kleverig web, met geen kans op ontsnappen. Hoe meer maatregelen opgeheven worden en we stilaan weer bewegingsvrijheid krijgen, hoe meer ik me vragen stel bij de opsluiting van weleer. Als ik op de trein zit en mijn neus wil snuiten, blaft de conducteur mij op brutale wijze af – in een verder lege trein – of dat nu zo moeilijk is, omdat masker op te houden. Het is lastig, zo’n masker, maar snuiten lukt echt niet. Daarop gaat de conducteur op de stoel naast mij zitten, want ik ben blijkbaar een potentieel gevaar voor de reizigers die niet naast mij zitten. Hij speelt een spelletje op zijn smartphone tussen de stops van de boemel door. Het mondmasker voelt onaangenaam op mijn gezicht, mijn neus jeukt, maar snuiten durf ik niet meer.



Toen ik daarnet door de stad liep, zag ik vooral menselijkheid. Jongens, meisjes, mannen en vrouwen liepen naast elkaar, voor elkaar uit, wezen elkaar dingen aan, raakten elkaar aan, kortom, we liepen veel te dicht op elkaar volgens de gangbare normen. Ik heb nog nooit zo vaak een schok gekregen omdat iemand te dichtbij kwam, alsof het iets is wat niet hoort, alsof we alle warmte en dichtheid moeten mijden. Dit is geen pleidooi voor het niet naleven van de regels die nodig zijn om het virus te bestrijden. Maar is het niet beter om kalm te blijven en vooral onze eigenheid niet te verliezen? Te zorgen voor elkaar? Vriendelijk te vragen om langs de ene kant van de straat te blijven lopen, terwijl je aan de overzijde moet zijn? De regels niet strak en rigoureus toe te passen, maar menselijk en compatieus? Een luisterend oor te bieden aan al wie er nood aan heeft? En uiteindelijk, het belangrijkste, ons gezond verstand te gebruiken in elke situatie?



Op dit moment zit het keurslijf voor velen te strak, wordt er te veel gevraagd van onze menselijkheid, en worden we behandeld alsof we niet zelf in staat zijn om na te denken. We worden met onze neus op de feiten gedrukt dat klimaat geen hip woord is dat goed staat in een dossier. Economie is niet de almachtige god. Machtsmisbruik uit zich door meer racisme en ongelijkheid. Kansloze groepen zakken dieper weg onder de radar van het leven – zij moeten vooral overleven. Wordt het geen tijd om te stoppen met die blik gericht op eigen gewin? We laten ons leiden door het gouden kalf van verkiezingswinst en economische belangen – die ook hun nut hebben, maar het moet anders kunnen – en verliezen dat dunne laagje menselijkheid. Wat daaronder tevoorschijn komt is niet altijd mooi om te zien. De ongelijkheid wordt groter met de dag en we staan erbij en kijken ernaar.

Er is een voor en een na, zegt men. Als menselijkheid ons niet vreemd wordt, is er nog hoop.


donderdag 14 mei 2020

Het visboek van Adriaen


Een zoektocht kan tot mooie dingen leiden. Elk onderzoek is een queeste naar de meest kleine spelden in die hooiberg. Je kunt dat systematisch aanpakken, en methodologisch te werk gaan. Lijsten maken en afstrepen. Een afbakening van je scope maken en je daar aan houden. Niet buiten de lijntjes kleuren. Helaas is zo’n methode niet aan mij besteed. Ik ben veel te nieuwsgierig. Het is als een wandeling in het bos of in een streek die je niet kent. Elk zijpad heeft een grote aantrekkingskracht, vooral als er een bocht in de weg zit, want dan wil ik weten wat daarachter zit. En toch zit er een zekere structuur in mij ingebakken: ik ga nooit op weg zonder stafkaart. Ik moet een oriëntatiepunt hebben, een concrete band, voet aan de grond, zeg maar. Iets om op terug te vallen als ik het noorden even kwijt ben.

Ook al is het werk af, toch blijven de tekeningen van Arent een aantrekkingskracht op mij uitoefenen. Ik blijf maar kijken, naar de details, de lijntjes, de grasspietjes, de vorm van een dak en de val van een schaduw. Ik speur in boeken naar herkenningspunten en bots op een visboek. U leest het goed: een visboek. Een zekere Adriaen Coenen uit Scheveningen, een eenvoudige visserzoon, maakte een wetenschappelijk aandoende encyclopedie over vissen en ander gespuis. Het is prachtig. Elke bladzijde is volgeschreven en zijn verklaringen zijn allemaal gestoeld op toenmalige bronnen. Hij tekent ook niet slecht en zou in deze tijd best wel zijn brood verdiend kunnen hebben met cartoons: de vissen zien er bij momenten echt grappig uit. Het lijkt wel een storybook. Op de pagina met slakken allerhande, beeldt hij ook zijn zoontje Coen af, wat het een heel persoonlijk document maakt. Ik blijf kijken en lezen, want de lessen paleografie beginnen hun nut te krijgen. Het is vreemd: in eerste instantie kan ik niets lezen, maar naarmate ik letters herken en onthou, komen de woorden tot leven. Het doet in alle opzichten denken aan het boek dat Arent maakte, maar daar stond wel veel minder tekst in. Misschien was hij een dergelijk boek aan het voorbereiden en was het nog niet af?

Adriaen was slim en zag de waarde van zijn boek toen al. Hij was verkoper, want vissers verkopen hun waar, vandaar dat de uitleg over de vissen vaak erg praktisch is: wat is eetbaar? Wat is enkel een rariteit? En dat was erg leuk, want mensen kwamen dit bekijken, voor geld. Ook zijn visboek maakte hij te gelde: hij vroeg geld om er in te mogen kijken. Dat getuigt van een economische geest, maar ook van het feit dat hij wist dat wat hij maakte goed was. Goed gezien, toch? Ik kan me zo voorstellen hoe hij hele dagen op zijn boot doorbracht, en de meest wonderlijke creaturen probeerde te vangen op papier. Eigenlijk ben ik stiekem blij dat mijn zoektocht naar Arent nog niet voorbij is.

Volgende week gaan bibliotheken en musea weer open. Nu de archieven nog.





Uit het vissersboek van Adriaen Coenen, KB, Nederland.

De draaglijke donkerte van ons bestaan

Onze rek wordt op de proef gesteld, ik voel het aan veel dingen. De tweede lockdown is nog lang niet teneinde en wat daarna komt, is v...