Gesprekken
buitenshuis gaan vaak over koetjes en kalfjes. Er wordt meer gepraat,
al staan we veilig op grotere afstand. We zijn zo blij met alle
menselijk contact dat we onze opluchting niet kunnen verbergen en we
hebben het over de meest uiteenlopende dingen. Over de hond. Over het
weer. Over de situatie, die bij momenten geen naam krijgt, alsof het
woord alleen al uitspreken het onheil meteen over ons zou aanroepen.
Dat het raar is en dat het maar goed is dat het niet te lang zal
duren. Dat klinkt onderwijl haast als een mantra: het zal nu niet
lang meer duren. We zouden de pandemie bijna vergeten bij al die
opgewektheid. We lachen meer naar mensen die we niet kennen, het is
niet meer alleen maar op reis dat wildvreemden ons vrolijk 'Grüss
Gott' toeroepen.
Nu
ja. Niet iedereen is vriendelijk. Ik wacht geduldig bij de slager tot
de oude man voor mij naar buiten komt. Er mag immers maar één klant
tegelijkertijd in de winkel staan. Hij zegt gedag, ik knik, maar
misschien te traag, of te onzichtbaar en hij roept ineens 'kalf!'
naar me, wild zwaaiend met zijn zak vol charcuterie. 'Niet op
letten,' zegt de slagersvrouw, de enige getuige van deze onheuse
bejegening. Hoofdschuddend neem ik mijn kip in ontvangst. Wat doet
dit toch allemaal met ons? We wachten allemaal braaf tot we weer
buiten mogen, maar toch heb ik nog nooit zoveel mensen op straat
gezien. We schrikken als iemand te dichtbij komt en schudden meewarig
het hoofd als we lezen dat buren van een vriendin een barbecue houden
en gasten uitnodigen. In Italië doen sommige mensen tien keer een
boodschap per dag, schreef Ilja Leonard Pfeijffer gisteren in zijn column. Ik denk dat dat hier ook gebeurt. Het is begrijpelijk, maar
strafbaar.
Mijn
schoonmoeder belt dagelijks, stipt om acht uur 's avonds. Dan vertelt
ze over haar dag. Ze is 82 maar maakt toch elke dag een wandeling in
de straat. Ze wil graag de planten uit de veranda in de tuin hebben,
om ze water te kunnen geven, maar dat kan ze niet meer zelf. Elke dag
komt er iemand van familiehulp een uurtje helpen, maar planten buiten
zetten mogen ze niet meer doen. Enkel het hoognodige: wat haastig
poetswerk en hulp bij het koken. Ze hebben een mondkapje om en
handschoenen aan. Ze blijven zo kort mogelijk, opgelucht weer een
etappe overleefd te hebben.
Echtgenoot
sleept alle kamerplanten uit de huiskamer naar het terras. Ze krijgen
een douche met regenwater, goed voor de groei en dan zijn ze meteen
ook ontstoft. Tak aan tak staan ze, dicht bij elkaar en houden elkaar
in evenwicht. Terwijl de kip in de oven gaart, fietsen we naar de
garage wat verderop. We vissen daar de koersfiets van echtgenoot uit,
tussen de spaken hangen bestofte spinnenwebben. Niet oud, maar
vintage, glimlachen we. Dat heeft meer charme. 'Misschien moet ik wat
meer gaan koersen,' zegt hij, na het tochtje.
Behoedzaam
zetten wij koers naar de volgende etappe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten